Kunst

Sieraden

Kunst bij de koffie, dat was het idee van onze lijstenmakerij, galerie en kadowinkel. Omringd door mooie dingen drink je een bakkie koffie (of thee) met iets lekkers. In de winkel is altijd veel te zien: schilderijen, foto’s, keramiek, bronzen, lampen, viltwerk, handgemaakte tassen, glaskunst en kaarten. Er waren verschillende kunstenaars die prachtige en unieke sieraden maakten, waaronder Trijntje Bakker, Wil van Donselaar, Doekla Steenhuis, Gineke Visser en Rita de Wit.

Charles Camoin (1879-1965)

Studio window open over the Port of Saint Tropez, circa 1958.

Charles Camoin was een Franse kunstschilder die behoorde tot het fauvisme. Hij volgde in 1895 een opleiding aan de École des Beaux-Arts in Marseille.

In Parijs volgde hij lessen bij Gustave Moreau aan de École des Beaux-Arts. Hij maakte kennis met Henri Matisse, Henri Manguin en Albert Marquet. Omdat de lessen meer op de klassieke academische stijl gebaseerd waren, besloot Charles om de Beaux-Arts te verlaten en ging hij zich verder bekwamen in vrije ateliers. De doeken die hij schilderde in deze periode zijn nog zeer precies getekend en vallen op door de sterke contrasten. Zijn palet is vrij licht geworden onder invloed van de werken van de impressionisten, die hij leerde kennen in de Parijse galeries. Hij schilderde in deze periode ook zijn eerste landschappen. Tijdens zijn legerdienst ontmoette hij in 1901 in Aix-en-Provence Paul Cézanne en het klikte tussen de jonge Carlo en de oude meester. Ze bleven een regelmatige briefwisseling onderhouden tot de dood van Cézanne in 1906.

In 1903 betrok Charles een atelier in Parijs. Hij sloot aan bij de groep kunstenaars rond Matisse met zijn oude studiegenoten Manguin en Marquet en Jean Puy. Ze exposeerden in de kleine galerie van Berthe Weill. Hij reisde in deze periode ook veel rond in het zuiden, in de Provence van zijn jeugd, en in Italië waar hij in 1904 Rome, Napels en Capri bezocht.

Op het Salon d’Automne van 1905, waar het fauvisme zijn naam kreeg, exposeerde hij samen met Matisse, Manguin, Marquet, Derain en Maurice de Vlaminck. Hij wordt sindsdien bij deze kunstrichting ondergebracht. In zijn werken toonde hij geen interesse meer voor de eigen perceptie van licht en landschap zoals de impressionisten, maar hij ordende vormen en kleurvlakken in de perspectiefruimte.

In 1906 kreeg hij een relatie met de kunstschilderes Émilie Charmy met wie hij naar Corsica reisde. In 1908 had hij zijn eerste solotentoonstelling bij kunsthandelaar Daniel-Henry Kahnweiler en kwam zo in contact met Ludwig Schames, een kunsthandelaar gevestigd in Frankfurt. Zijn werk circuleerde op avant-garde tentoonstellingen in heel Europa en op de bekende Armory Show te New York in 1913. In 1912, sloot hij een contract met Galerie Eugène Druet.

Vanaf 1908 ging Camoin zwart toevoegen aan zijn palet en besteedde hij in zijn werken minder aandacht aan de details en aan de structuur; de toetsvoering daarentegen werd belangrijker in de weergave van de kleurvlakken. Hij was in die periode naar Montmartre verhuisd en sommige stadsgezichten uit die periode tonen hetzelfde melancholieke timbre als de werken van Marquet met wie hij nog steeds bevriend was. Hij bleef een aanhanger van de kleurcanon van de fauvisten en wilde niets te maken hebben met het opkomende kubisme.

Na zijn breuk met Charmy voegde hij zich bij Matisse in Tanger waar hij de winter van 1912-1913 doorbracht. Hij hervond zijn werklust en schilderde een aantal landschappen waarin het zwart en de donkere tonen afgevoerd werden en hij teruggreep naar de tedere tinten van zijn beginperiode.

Begin 1914 had Camoin een solotentoonstelling van meer dan 60 werken bij de galerie Druet, maar in de maand juni van dat jaar vernielde hij een groot aantal van de doeken die zich in zijn atelier bevonden. Hij knipte ze in stukken en kieperde ze in de vuilnisbak die werd buitengezet aan de rue Lepic. De stukken werden door een voddenraper gerecupereerd en terug samen gepuzzeld om dan te worden aangeboden op de vlooienmarkt, waar ze worden opgekocht door Le Père Soulier, een bekende handelaar aan de rue des Martyrs. De historie raakte vlug bekend en Apollinaire schreef in het Paris-journal van 25 juli van dat jaar, dat de herstelde doeken bij het interessantste werk van de schilder hoorden. De min of meer gerestaureerde werken werden opgekocht door de verzamelaars en kunstcritici die op die manier hoopten een koopje te doen. Camoin is echter altijd blijven weigeren het auteurschap van deze werken te erkennen.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd hij opgeroepen door het leger. Deze periode betekende een breuk in zijn werk. Hij bleef corresponderen met Matisse. In 1919 zwaaide hij af en installeerde zich opnieuw in zijn atelier aan de rue Lepic in Montmartre. Camoin trouwde in maart 1920 met Charlotte Prost. De naoorlogse werken van Charles Camoin knopen aan bij de stijl die hij had aangenomen tijdens en na zijn periode in Tanger. Hij schilderde met delicate kleuren en besteedde veel aandacht aan licht en atmosfeer. Hij schilderde vooral landschappen uit de Midi zoals zichten op Cannes, Antibes en Aix-en Provence en portretten van zijn vrouw.

Samen met Matisse brengt hij in 1918 een bezoek aan de oude meester Auguste Renoir. Hierna werd de invloed van Renoir duidelijk zichtbaar in zijn werk, zoals in de portretten en stillevens waarin hij de mooie, karakteristieke penseeltoets van de oude meester probeert te evenaren. Camoin wordt beschouwd als de meest impressionistische schilder onder de fauvisten.

In 1921 vestigde hij zich in Saint-Tropez en vanaf dan verdeelt hij zijn tijd tussen zijn geliefde geboortestreek en zijn atelier in Montmartre, waar hij zijn zakelijke belangen regelde. Zijn werken werden regelmatig verkocht bij Vildrac, Druet, Marcel Bernheim, Bernheim-Jeune en Charpentier. Hij nam ook nog bijna jaarlijks deel aan het Salon d’Automne.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog verbleef hij in Saint-Tropez en maakte er talrijke schilderijen met de baai en ander plaatsen in Saint-Tropez als onderwerp. In 1946 huurde hij een atelier tegenover de haven, die vanaf dan zijn lievelingsonderwerp wordt.

In 1955 werd hij benoemd tot officier van het Légion d’Honneur en kreeg hij de grote prijs van de Biënnale van Menton. Hij overleed in zijn atelier in Montmartre op 20 mei 1965.

Vilhelm Hammershoi (1864 – 1916)

Interior, 1899

Vilhelm Hammershøi was een Deense kunstschilder. Hij schilderde portretten, architectuur, landschappen en interieurs en is vooral bekend van zijn donkere portretten en zijn zacht getinte interieurs.

In 1891 trouwde hij met Ida Ilsted met wie hij tot zijn dood samen bleef. Ida komt veelvuldig in zijn schilderijen voor, in de interieurscenes en portretten werd zij vaak op haar rug afgebeeld.

Piet Mondriaan (1872-1944)

Bomenrij in drassig landschap, bij Duivendrecht, 1906.

Piet Mondriaan werd op 7 maart 1872 in Amersfoort. Mondriaan’s vader, die ook Piet heette, verdiende de kost als hoofdonderwijzer en voedde zijn gezin streng christelijk op. In 1880 verhuisde het gezin Mondriaan naar Winterswijk, waar vader Piet een nieuwe betrekking als schoolhoofd had gevonden. Naast zijn werk op school verdiende hij ook geld door tekeningen van feest- en gedenkplaten te maken. Ook zoon Piet tekende veel.

Op advies van zijn vader volgde de jonge Piet Mondriaan na voltooiing van de lagere school een opleiding tot tekendocent. Maar Piet Mondriaan besloot te gaan voor het kunstenaarschap, net als zijn oom Frits die de kost verdiende met schilderijen van landschappen in de stijl van de Haagse School. Samen met zijn oom trok Piet Mondriaan geregeld de natuur in om schilderijen te maken. Volgens kenners vertonen de werken van de twee uit deze periode grote gelijkenissen. In 1892, vertrok Piet Mondriaan naar Amsterdam om een opleiding tot kunstenaar aan de Rijksacademie in Amsterdam te volgen. Dit tot ongenoegen van zijn vader die weigerde de studiekosten te betalen. Dat Mondriaan zijn studie toch kon voltooien was onder meer te danken aan het Koninklijk Huis, dat hem voor een periode van twee jaar een beurs verstrekte.

Na de voltooiing van zijn studie bleef Mondriaan aanvankelijk in Amsterdam. Geld verdiende hij vooral met landschapsschilderijen. Na enige tijd kwam hij er echter achter dat de aangeleerde methodes en manieren van de Rijksacademie eigenlijk helemaal niet bij hem pasten.

In Amsterdam raakt Mondriaan onder de invloed van voorlopers als Breitner en Isaac Israëls. Ook liet hij zich inspireren door het symbolisme, om zich daarna weer voor lange tijd te richten op de landschapsschilderkunst. Regelmatig was Mondriaan ook buiten de stad te vinden. Met name het Zeeuwse landschap was een belangrijke bron van inspiratie, met de vuurtoren van Westkapelle als één van de bekendste voorbeelden.

Zijn hele leven zou Piet Mondriaan op zoek blijven naar de volmaakte compositie. Een kunstwerk dat ontdaan was van alle bindingen met de uiterlijke wereld. Uiteindelijk zou Mondriaan zo komen tot werken die beperkt waren tot nog maar enkele essentiële factoren, zoals rechte lijnen, rechthoeken en drie primaire kleuren (rood, geel en blauw) met daarbij de schakeringen zwart en wit.

Dankzij zijn goede internationale contacten wist Mondriaan in de loop van de jaren twintig toch steeds meer aandacht te krijgen voor zijn abstracte werk. Zijn werk werd geregeld geëxposeerd en zijn ateliers werden artistieke trekpleisters. Mondriaan verhuisde van Parijs, naar Londen en uiteindelijk naar New York, waar hij definitief door brak. Door velen werd hij beschouwd als dé voorman van de abstracte kunst.

Jannes de Vries (1901-1986)

Groninger landschap

Jannes de Vries was een Nederlands kunstenaar en lid van de Groninger kunstkring De Ploeg. Zijn ouders hadden een hotel-café ‘De Energie’. Zij hadden niet veel vertrouwen in de artistieke aspiraties van hun zoon. Jannes de Vries begon daarom zijn werkzame leven op het kantoor van een advocaat. Deze stelde hem in staat toelatingsexamen te doen voor de Normaalschool voor Tekenleraren in Amsterdam. Hij vertrok in 1920 naar Amsterdam, in 1922 werd de opleiding voltooid met het behalen van de MO-akten handtekenen en lijntekenen. Hij keerde terug naar Meppel om als tekenleraar les te geven.

In januari 1923 vertrok De Vries naar Parijs. Hij schreef zich in bij de École des Beaux Arts, een traditionele klassieke opleiding. Naast de verplichte klassieke opdrachten van deze academie werkte De Vries ook aan een meer persoonlijk handschrift door te studeren aan de Académie Colarossi in Montparnasse. Hij reisde naar Florence en Rome. Het dure leven in Rome deed hem uitwijken naar het kunstenaarsdorp Anticoli, waar hij kunstenaars uit andere delen van Europa ontmoette. Van hieruit maakte hij een tocht naar Lipari, waar hij getroffen werd door de rijke kleurschakeringen. De schilderijen die hier ontstonden behoren tot het beste van zijn oeuvre. In het schilderij ‘Vulcano’ (olieverf op papier, 1924) is de verandering in zijn manier van werken zichtbaar.

Deze wijze van werken kwam goed van pas in Noord-Afrika. Hij was in de lente van 1924 naar Tunis vertrokken. Omdat het schilderen ‘naar de natuur’ in een islamitisch land niet vanzelfsprekend was, was zijn nieuwe aanpak in de nieuwe context effectief. Hij observeert op straat en werkt daarna in de beslotenheid van zijn atelier de opgedane impressies verder uit.

Eenmaal terug in Nederland vond De Vries een baan als tekenleraar aan het Stedelijk Gymnasium in Groningen. Hij werd in 1924 lid van de Kunstkring De Ploeg en in 1926 nam hij voor het eerst deel aan een Ploeg-tentoonstelling. In 1926 (tijdens de roerige periode van De Ploeg) werd hij voorzitter. Hij had te midden van de schilders van De Ploeg een eigen positie en hij heeft ondanks zijn grote buitenlandse ervaring geen wezenlijk invloed gehad op het werk van de ander Ploegleden. Wel tonen zijn Groningse landschappen uit de jaren 1930-1980 bij vlagen een heftig expressieve penseelvoering, hoge horizonten, silhouetachtige afbeeldingen van kerken, dorpen en boerderijen en soms dreigende luchten (‘Gezicht op Oostum’, wasverf op board, 1939, ‘Reitdiep’, olieverf op doek, 1974 en ‘Zon over het Hogeland’, wasverf op doek, 1956 kunnen als voorbeelden gelden). In 1983 werd hem het ere-lidmaatschap van De Ploeg toegekend als waardering voor de vele verdiensten. In de Marktpleinkerk van Winschoten hangen 15 werken van hem. De stukken (alle Bijbelse voorstellingen) zijn aangekocht door de burgerlijke gemeente ( Winschoten) en in bruikleen aan de Protestantse gemeente afgestaan. Voor de toeristen zijn de werken in de zomermaanden, juli en augustus, te bezichtigen op vrijdagmiddag en zaterdagmiddag van 14.00 tot 17.00 uur.

Zoals veel Ploegleden hield Jannes de Vries zich ook bezig met grafisch werk voor commerciële doeleinden. Zijn deeltijdbaan als tekenleraar verschafte hem onvoldoende financiële middelen en de opbrengsten van zijn schilderijen waren niet genoeg om het tekort aan te vullen. Zijn activiteiten op het vlak van illustratie- en reclamewerk waren zo succesvol dat hij zich liet bijstaan door freelance medewerkers. Het ‘Bureau J. de Vries Ontwerper’ werd bekend door de ontwerpen voor verpakkingsblik van Tjoklat (zoals van Tjoklat camée-pastilles), Red Band pastilles en F. Broekema (koffie en thee). De inkomsten uit deze activiteiten verschaften Jannes de Vries de middelen om in 1937 een zomerhuis in Hooghalen te laten bouwen. Het ontwerpbureau was tot in de jaren 60 van de twintigste eeuw actief. Van het werk is overigens weinig bewaard gebleven.

Schuiven naar boven