Jan Mankes (1889–1920)

Woudsterweg bij Oranjewoud, 1912
Jan Mankes werd geboren te Meppel. Hij ging naar de HBS maar hield dat voor gezien toen het gezin in 1904 naar Delft verhuisde. Hij werkte als leerling bij de glasschilder J.L. Schouten en volgde een avondopleiding aan de Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag. Hij begon met het schilderen van vogels en nesten in de duinen van Den Haag en omgeving. Van 1909 tot 1915 woonde Mankes met zijn ouders in Het Meer, een buurtschap gelegen tussen Heerenveen en de dorpjes Benedenknijpe en Bovenknijpe. Hier ontwikkelde hij zijn liefde voor de natuur verder en maakte hij veel van zijn beste werken. Een van zijn topstukken is het schilderij van de Woudsterweg. Langs deze weg, gelegen tegenover het huis van zijn ouders, liep hij dagelijks naar Oranjewoud.
In 1913 leerde hij Anne Zernike kennen, een theologe en de eerste vrouwelijke predikant van Nederland in Bovenknijpe. Hij trouwde in 1915 met haar, waarna ze een tijdje in Den Haag woonden. In september 1916 verhuisden ze naar Eerbeek omdat ze dachten dat die bosrijke omgeving goed zou zijn voor Mankes, die aan tuberculose leed. In 1918 werd hun zoon Beint geboren, vernoemd naar Jans vader. Mankes was erg ziek en lag veel in bed; wanneer het iets beter ging werkte hij onafgebroken. In 1920 overleed hij aan zijn ziekte, toen hij 30 jaar oud was. Hij werd begraven in Eerbeek.
Mankes liet een oeuvre na van zo’n 150, met name kleine, schilderijen, ongeveer 100 tekeningen en zo’n 50 prenten. In meer dan de helft van zijn werk is de natuur het belangrijkste onderwerp. Daarnaast maakte hij zelfportretten, portretten (met name van zijn vader, zijn moeder en zijn vrouw), stillevens, landschappen en interieurs. Mankes exposeerde al veel gedurende zijn leven en werd zeer gewaardeerd. In het begin schilderde Mankes vooral donkere vogels in donkere tinten, later ook licht gekleurde, met name witte dieren zoals hanen en konijnen. De Haagse kunstverzamelaar en sigarenfabrikant Aloysius Pauwels was zijn mecenas en die stuurde hem naast materialen ook vaak bijzondere vogels die hij kon schilderen.
Zijn werk kenmerkt zich met name door een zekere stilte. In 1923 noemt Richard Roland Holst Mankes Hollands meest verstilde schilder. Deze stilte wordt veroorzaakt door evenwichtige composities en ingetogen kleurgebruik, alsmede een nauwelijks zichtbare penseelstreek. Zijn werk was onder meer tentoongesteld in het Scheringa Museum voor Realisme. De Mankes-collectie van dat museum is vanaf voorjaar 2015 ondergebracht in museum MORE dat gevestigd is in het (daartoe uitgebreide en geheel verbouwde) voormalige gemeentehuis van het Gelderse Gorssel.
Vincent van Gogh (1853 – 1890)

Starry Night Over the Rhône. “I often think that the night is more alive and more richly colored than the day”.
Van Gogh was een Nederlands kunstschilder. Zijn werk valt onder het postimpressionisme. Zijn invloed op het expressionisme, het fauvisme en de vroege abstractie was enorm en kan worden gezien in vele andere kenmerken van de twintigste-eeuwse kunst. Het Van Gogh Museum in Amsterdam is gewijd aan het werk van Van Gogh en zijn tijdgenoten. In het Kröller-Müller Museum bevindt zich de op één na grootste Van Goghverzameling ter wereld. Van Gogh wordt gezien als een van de grootste schilders van de 19e eeuw. Deze erkenning kwam echter pas laat: hoewel hij in de laatste jaren van zijn leven al enige bekendheid had binnen selecte kunstkringen, werd zijn oeuvre pas na zijn dood door het grote publiek opgemerkt, waarna Van Gogh en zijn werk wereldberoemd werden.
Van Gogh werd geboren in het Noord-Brabantse Zundert. Zijn vader was predikant. Hij was het enige kind van het gezin dat zijn toevlucht in de natuur zocht. Hij kon uren in de natuur blijven, waar hij insecten verzamelde voor zijn collectie en hij probeerde planten te identificeren.
Als kind was Vincent een zwijgzame, enigszins in zichzelf gekeerde jongen. Hij bezocht de dorpsschool, maar werd daar na een jaar weer van afgehaald. Volgens zijn ouders zou hij door de omgang met de dorpskinderen op de dorpsschool te onbehouwen worden. Binnen de beslotenheid van de pastorie kreeg hij de volgende drie jaar les van zijn vader en gouvernante Anna Birnie. In 1864 ging Vincent naar de kostschool in Zevenbergen, waar hij twee jaar verbleef. In 1866 werd hij ingeschreven aan de Rijks HBS Koning Willem II te Tilburg, waar hij tekenles kreeg van de schilder Constant Cornelis Huijsmans.
Op zijn zestiende werd Vincent jongste bediende bij het Haagse filiaal van de internationale kunsthandel Goupil & Cie op de Plaats. Oorspronkelijk was dit de kunsthandel van zijn oom Vincent van Gogh, partner van de kunsthandel Goupil in Parijs. In 1872 begon Vincent te corresponderen met zijn jongere broer Theo. Deze correspondentie zou hij zijn hele leven volhouden en vormt een bron van informatie over Van Goghs leven en zijn artistieke ontwikkeling. Op voorspraak van zijn oom kwam Theo in 1873 ook in dienst van Goupil & Cie, in het filiaal te Brussel. Vincent werd later overgeplaatst naar het filiaal in Londen. Begin 2019 werden tijdens een renovatie van deze woning verborgen documenten en een gebedenboek gevonden uit de periode van het verblijf van Van Gogh.
In 1873 was hij korte tijd werkzaam op het hoofdkantoor in Parijs waar hij vaak musea en kunstgalerijen bezocht. Zijn depressie hield aan, zijn belangstelling voor de kunsthandel verflauwde en per 1 april 1876 werd hij ontslagen. Zijn oom Vincent was diep teleurgesteld in zijn neef en trok zijn handen van hem af. Vincent werd onderwijzer in Ramsgate en vervolgens onderwijzer aan een kostschool en hulpprediker bij een methodistische dominee in Isleworth. Geloof werd steeds belangrijker voor Vincent; hij werd als assistent aangenomen bij de Congregational Church van Turnham Green, waar hij les ging geven op een zondagsschool. Hoewel zijn aandacht voor religieuze en spirituele problematiek in deze periode domineert, bleef hij zich tevens voor de schilderkunst interesseren.
In december 1878 werd Van Gogh naar Petit-Wasmes in de Borinage (Henegouwen) gestuurd, waar hij aan een proefperiode als lekenprediker tussen de mijnwerkers begon. Hij werkte er in bittere armoede en was depressief. Deze crises zouden het verdere verloop van zijn leven bepalen. Hij woonde in een barak en sliep op stro. Hij voelde de ontberingen van de mijnwerkers diep aan en werd getroffen door hun ‘koortsige, vermoeide en uitgemergelde’ uiterlijk en hun ‘door vermoeidheid uitgeholde gezichten en vroegtijdige veroudering’.
Na zes maanden werd hij afgewezen als lekenpredikant door de protestantse gemeenschap in Petit-Wasmes omdat hij te fanatiek en te moeilijk in de omgang was.
Tijdens de periode in de Borinage maakte hij veel expressieve en eigenzinnige, maar toch wat stuntelige, schetsen en tekeningen van het buitenleven, mijnwerkers en mensen van eenvoudige komaf. Hierbij liet hij zich inspireren door meesters als Rembrandt en Millet, van wie hij tijdschriften met kopieën had gekregen van zijn broer Theo, zoals De maaier met sikkel (1880) (collectie van museum in Japan). Uiteindelijk koos Vincent in1880 definitief voor het kunstenaarschap, vermoedelijk op aanraden van zijn broer Theo, die hem sinds maart van dat jaar regelmatig financieel ondersteunde. Hij verhuisde naar een atelier in Brussel waar hij zich inschreef in aan de Académie Royale des Beaux Arts waar hij na een jaar weer weg ging. Toch had deze opleiding gevolgen voor zijn verdere vorming; hij had nu een idee van hoe het er in de kunstwereld aan toeging. Hij begon zichzelf als avant-gardist te beschouwen en hield een wrang gevoel over aan de Academie, het kunstonderwijs en kunst in het algemeen.
Hij raakte bevriend met de jonge schilder Anthon van Rappard. Zij werkten tezamen in Van Rappards atelier in Sint-Joost-ten-Node en maakten schetsen in de omgeving. Hoewel Van Gogh veel van Van Rappard opstak, kan men toch niet spreken van een meester-leerlingrelatie. Het gebruik van de vele streepjes in het werk van Van Rappard zou in het latere werk van Van Gogh doorslaggevend zijn.
In 1881 keerde Vincent terug naar zijn ouders, die inmiddels van Helvoirt naar Etten waren verhuisd. Hij bleef zich in deze periode toeleggen op de schilderkunst en maakte talloze – steeds beter uitgevoerde – tekeningen en schilderijen. De fysionomie van de boeren, getekend door hun inspanningen, inspireerde hem tot indringende tekeningen.
Vervolgens woonde hij zelfstandig in Den Haag en in Nuenen. In Den Haag worstelde hij met een problematische relatie met Clasina Maria “Sien” Hoornik. Zij was een arme vrouw met een alcoholprobleem en een verleden als prostituee. Zij inspireerde hem tot enkele grafische werken met een dramatische intensiteit, bijvoorbeeld de litho Sorrow.
In 1880, toen Van Gogh portretten, taferelen en aquarellen schilderde in Den Haag werd hij aangetrokken tot de Haagse Jodenbuurt. Hij gebruikte de Haagse Joden als inspiratiebron net zoals Rembrandt van Rijn. Van Gogh ging eind 1881 bij zijn aangetrouwde neef Anton Mauve in diens Haagse atelier werken. Via hem kwam hij in contact met het werk van o.a. Matthijs Maris, Weissenbruch, Mesdag, Breitner en Israëls. Deze schilders behoorde tot de Haagse School. Mauve gaf Vincent schilderles. Zijn invloed op Vincent was groter dan doorgaans wordt aangenomen. Thema’s als spitters, aardappeleters en houtverkopers heeft hij van Mauve overgenomen.
In 1883 verbrak Van Gogh de relatie met Sien en vertrok vanuit Den Haag naar Hoogeveen in Drenthe, op aanaden van zijn broer Theo die op de Parijse Salon van 1882 een landschapsschilderij van de Duitse schilder Max Liebermann zag. Liebermann bezocht elk jaar gedurende de zomer Drenthe (Zweeloo) om daar te schilderen. In Drenthe maakte Vincent uitstapjes in de omgeving en legde zich toe op het schilderen van landschappen en figuren. Later vertrok hij per trekschuit naar Nieuw-Amsterdam, waar hij zijn intrek nam in het logement van Hendrik Scholte.
Hij vond het gebied van een ‘onbeschrijfelijke schoonheid’. ‘Het is hier zoo gansch en al dat wat ik mooi vind. Dat wil zeggen, ’t is hier vrede,’ zo schreef Van Gogh in één van zijn brieven aan zijn broer Theo. Het schilderen valt mij makkelijker, ik voel trek om allerlei dingen aan te grijpen die ik nog daarliet tot heden’ Drenthe wordt vaak genoemd als ‘een keerpunt’ in zijn leven. Hier besloot Vincent schilder te worden en te blijven.
Hij wijdde aan Zuid-Drenthe tal van landschapsschilderijen, gekenmerkt door donkere tonen en gemengde penseelstreken, zoals Landschap in Drenthe. Ook steken in die schilderijen soms de stevige gedaantes van werkende boeren af, zoals in Boer die onkruid verbrandt en Boer met stok en spade. In het (toenmalig) logement van Hendrik Scholte is nu het Van Gogh Huis gevestigd. Het Van Gogh Huis in Nieuw-Amsterdam is het enige huis in Nederland waar Van Gogh gewerkt en gewoond heeft en dat voor publiek toegankelijk is. De kamer waar hij verbleef en schilderde, is nog helemaal intact en te bezichtigen.
Op 4 december 1883 vertrok Van Gogh naar zijn ouders in Nuenen. In zijn schilderijen uit deze tijd legde Vincent vaak het hardvochtige boerenleven vast; aan deze tijd herinneren onder andere Het Weefgetouw, Twee boerinnen, spittend, zeven afbeeldingen van windmolen De Roosdonck en vier afbeeldingen van de Genneper Watermolen in Eindhoven. Eind april 1885, een maand na het onverwachte overlijden van zijn vader, schiep hij zijn eerste, sombere, maar uitermate expressieve meesterwerk De aardappeleters. In datzelfde jaar vertrok Van Gogh naar Antwerpen. Verschillende tekeningen en schilderijen die hij bij zijn familie achterliet, zijn verloren gegaan toen zijn moeder en zuster Willemien begin 1886 naar Breda verhuisden.
Gedurende zijn korte verblijf in Antwerpen kwam Van Gogh onder de indruk van de Japanse prenten en houtsneden, die hij zag bij antiquairs en in boekhandels. Hij begon ze gretig te verzamelen en hing de goedkope Japanse kleurenprenten aan de muren van zijn verblijf. Hij werd geboeid door het decoratief en esthetisch kleurgevoel van deze prenten en dit zou dan ook een invloed hebben op zijn latere werken.
Hij voelde zich spoedig thuis in deze levendige stad met zeemanscafés, kroegen en bordelen. Eerst probeerde hij tekeningen en schilderijen te maken met romantische stadsgezichten en pittoreske straattaferelen en die vervolgens te slijten als souvenirs aan toeristen, maar hij verkocht er geen een (Kasteel Het Steen, Onze-Lieve-Vrouwekerk, De Grote Markt, Rijksmuseum Vincent van Gogh, Amsterdam).
Niet meer gehinderd door de preutsheid in zijn vorig verblijf, zocht hij gedreven naar modellen die naakt wilden poseren. Hij ging hiervoor naar variététheaters, danscafés en bordelen, maar vond, bij gebrek aan geld, bijna niemand die hieraan wilde meewerken. Hij moest zich meestal beperken, gezeten aan een bar, tot vluchtige notities in een schetsblokje in zakformaat op zijn schoot (Dansende vrouwen (december 1885), zwart en gekleurd krijt op velijnpapier; Rijksmuseum Vincent van Gogh, Amsterdam). Gedurende zijn eerste maand in Antwerpen kreeg hij slechts enkele bezoekers in zijn atelier. Dit resulteerde in de schilderijen Kop van een oude man en Kop van een vrouw (december 1885, beide in Van Goghmuseum, Amsterdam). In december wilde er toch een vrouw voor hem poseren, dankzij geld dat Theo had opgestuurd. Het werd een schilderij met felle kleuren, een stijlbreuk met zijn voorgaande donkere werken: Portret van een vrouw met rode haarband (verzameling Alfred Wyler, New York).
Rond Kerstmis 1885 voelde Van Gogh zich zwaar neerslachtig en zocht hij troost in cafés en bordelen en vervloekte iedereen die hem had afgewezen. In januari 1886 vroeg Theo aan Vincent om Antwerpen te verlaten, maar Vincent weigerde koppig.
Op 18 januari 1886 liet hij, in tegenspraak met zijn vroegere voornemens, zich inschrijven aan de prestigieuze Academie voor Schone Kunsten van Antwerpen. Hij wilde er nieuwe vrienden maken, zodat hij zich kon bevrijden uit zijn artistieke eenzaamheid, maar hij hield het er geen drie maanden vol.
In Antwerpen was Van Gogh ziek geworden. Bovendien was er syfilis bij hem geconstateerd. Dit, het armoedig leven, slechte voeding en te veel roken bezorgden hem koorts, kuchhoesten, maagkrampen en mondpijn. Zijn tanden begonnen te rotten en af te breken. Eind februari 1886 liet hij, ten einde raad, een derde van zijn tanden uittrekken door een tandarts en dit zonder verdoving, behalve wat sterke drank. Hij stuurde nog steeds geruststellende brieven naar zijn broer Theo, maar in feite waren zijn fantasieën over het Antwerpse leven aan het instorten. Hij geraakte uitgeput en overwerkt en had doodsgedachten.
Uit die tijd stammen enkele schilderijen van naaktmodellen, gezichten vanuit zijn raam op achterhuizen en vooral het olieverfschilderij Kop van een skelet met brandende sigaret (februari 1886), in het Van Gogh Museum, Amsterdam. Dit is in feite zijn eerste zelfportret, want zo zag hij zichzelf toen.
Het korte verblijf in Antwerpen had een beslissende en bevrijdende invloed op zijn latere kunstrichting. Het was een breuk met de calvinistische strengheid in Nederland, die resulteerde in een zwaarmoedige en duistere weergave van zijn omgeving. Nu kon hij experimenteren en zijn eigen artistieke mogelijkheden ontdekken.
In maart 1886, op 33-jarige leeftijd, verliet Van Gogh België. Hij ging inwonen bij Theo in Parijs, waar hij een eigen atelier kreeg. Hier werkte hij verder aan zijn artistieke doorbraak. Hij raakte bevriend met Henri de Toulouse-Lautrec en met Émile Bernard. Belangrijker nog was zijn contact met het Franse impressionisme, tien jaar na het ontstaan. De reeks “Salons des Impressionnistes” waren voorbij en Paul Signac, met wie hij vaak ging schilderen in Asnières, worstelde als post-impressionist met het divisionisme. Georges Seurat, Paul Gauguin, Camille Pissarro en Armand Guillaumin behoorden tot zijn kennissen.
Het Parijse leven was erg druk voor de zwakker wordende Van Gogh en vaak ook grauw en koud. Hij was 34 jaar oud toen hij Parijs verliet in februari 1888. Hij ging naar Arles in het zuiden van Frankrijk in de Camargue. Het was er echter al even koud: het vroor er en er lag sneeuw. In mei 1888 betrok Van Gogh vier kamers in een huurhuis (het “gele huis”), in het rechterdeel van een huis aan de Place Lamartine in Arles. Op het schilderij dat hij van dit plein maakte, is zijn woning herkenbaar aan de groene luiken. Eindelijk had hij een plek gevonden waar hij niet alleen kon schilderen, maar ook vrienden kon laten logeren. Hij wilde van dit gele hoekpand een kunstenaarshuis maken, waar schilders samen konden wonen en werken.
Vlak nadat Van Gogh in het gele huis was ingetrokken, stuurde hij Theo een beschrijving en een schets van zijn schilderij van het huis “onder een zwavelkleurige zon, onder een lucht van zuiver kobalt. Het motief is zo moeilijk! Maar juist daarom wil ik het onder de knie krijgen. Want het is ontzagwekkend, die gele huizen in de zon en dan de onvergelijkelijke helderheid van het blauw.” Die indrukken vertaalde hij in zijn atelier treffend naar deze compositie in contrasterende kleuren.
Van Gogh heeft in dit schilderij, dat hij zelf De straat noemde, zijn naaste omgeving weergegeven. Links is het restaurant te zien waar hij vaak ging eten. Het huis van zijn vriend, de postbode Joseph Roulin, lag voorbij de tweede spoorbrug. Het was zijn droom hier een kunstenaarsgemeenschap (Atelier van het Zuiden) op te richten, maar uiteindelijk kwam alleen Paul Gauguin erop af. Deze relatie duurde slechts enkele maanden en eindigde in een klinkende ruzie.
Onder de Franse zuiderzon maakte Van Gogh zijn opzienbarendste werken in een koortsachtig tempo, soms meerdere op een dag. Het werden echter zijn laatste twee levensjaren, met dramatische crises. Hij werd gekweld door, wat hijzelf noemde, “de stem van de verschrikkelijke luciditeit”. Hij behaalde in die periode zijn grootste artistieke triomfen door de intense weergave van het licht van het zuiden in door hitte geteisterde doeken. Zijn beroemdste werken dateren uit deze periode. Het is een hoogtepunt in zijn korte loopbaan. De Twaalf zonnebloemen in een vaas (augustus 1888; Neue Pinakothek, München) werd (zoals de Mona Lisa van Leonardo da Vinci) een van de populairste schilderijen in de kunstgeschiedenis.
Hij wilde de Middellandse Zee ontdekken en trok voor een vijftal dagen naar het nabijgelegen Saintes-Maries-de-la-Mer, waar hij onophoudelijk schetsen en tekeningen maakte van de omgeving. Terug in Arles zette hij zijn bekende Vissersboten op het strand op het doek en Brug van Langlois.
Van Gogh huurde het “gele huis”, schilderde het indrukwekkende Nachtcafé en verwerkte uitzonderlijke motieven van oogst, wijngaard en cipressen.
De Duitse kunsthistorici Hans Kaufmann en Rita Wildegans onderzochten gedurende tien jaar politierapporten, getuigenverklaringen en brieven van de beide schilders. Volgens hen zou Paul Gauguin van plan zijn geweest het gele huis in Arles na een verblijf van twee maanden te verlaten. Van Gogh zou hem boos achterna de straat op zijn gelopen, waarop een ruzie zou zijn ontstaan en Gauguin uithaalde met zijn degen en daarmee een deel van Van Goghs oor afhieuw. Daarna zouden ze hebben afgesproken hierover te zwijgen: Gauguin om strafvervolging wegens het toebrengen van letsel te ontlopen en Van Gogh om de vriendschap te behouden.
In januari 1889 was Van Gogh hersteld en ging hij opnieuw driftig aan het werk met verschillende versies van La Berceuse, waarvoor Madame Roulin model stond. Verder schilderde hij nieuwe variaties Zonnebloemen. De buurtbewoners maakten zich echter zorgen om de “vagebond” in het gele huis.
Vincent van Goghs broer Theo trouwde in 1889 te Amsterdam met Johanna Gesina Bonger. Het ging weer minder goed met Vincent en hij liet zich vrijwillig opnemen te Saint-Rémy-de-Provence, in de instelling Saint-Paul-de-Mausole aan de voet van de Alpilles. Er werd een klein atelier ingericht, waarin hij kon schilderen tijdens de steeds zeldzamere momenten zonder zenuwcrisis. In dat jaar maakte hij hier ongeveer 150 schilderijen. Het was de tijd van de Irissen, de Seringen, gele korenvelden, olijfbomen en cipressen.
De zenuwinzinkingen volgden elkaar op. Tijdens een crisis in augustus 1889 had hij giftige verf ingeslikt. Toch bleef Van Gogh doorwerken, zij het in deze korte periode uitsluitend met tekeningen. Omdat hij op bepaalde momenten niet meer naar buiten wilde, uit vrees voor een nieuwe crisis, maakte hij, vanaf oktober 1889, enkele kopieën naar werken van o.a Rembrandt.
Tijdens zijn leven is er waarschijnlijk maar één schilderij verkocht: De rode wijngaard. Anna Boch, een Belgische kunstenares en zus van zijn vriend dokter Eugène Boch, kocht het voor 400 frank op de expositie van de Brusselse Les XX in 1890, een paar maanden voor Van Goghs dood. Vincent verliet de instelling van Saint-Rémy-de-Provence in mei 1890 en reisde naar Auvers-sur-Oise.
In mei 1890 kwam Van Gogh in Auvers aan en huurde er een zolderkamer in de herberg van Ravoux. Weer schilderde hij portretten, onder meer het bekende portret van Dr. Gachet. De eindeloze gele korenvelden met de donkerblauwe, vaak wervelende hemels rond Auvers werden nu zijn herhaalde motieven.
Van Gogh schoot zichzelf op 27 juli 1890, 37 jaar oud, in de borst met een revolver. Hij wilde zich door het hart schieten, maar miste. De kogel, waarvan het traject niet duidelijk is vastgesteld, raakte geen vitale organen. Daardoor stierf hij pas op 29 juli aan inwendige bloedingen, met Theo aan zijn zijde.
De familie Van Gogh droeg voor 15 miljoen gulden de resterende verzameling, bestaande uit 200 schilderijen van Vincent van Gogh en Paul Gauguin, 400 tekeningen, en alle brieven van Vincent, over aan de staat. Hiermee werd de grondslag gelegd voor het Amsterdamse Van Gogh Museum, dat op 2 juni 1973 werd geopend.
Jamie Heiden

One way or another, we’ll get there.
Jamie Heiden is een Amerkaanse kunstenares. Ze maakt al foto’s sinds ze haar eerste camera van haar ouders kreeg.
Ze creëert simplistische composities met haar foto’s. In haar foto’s zijn weinig afleidende elementen of kleuren. Haar kunststijl zou je kunnen omschrijven als als foto-impressionisme. Ze probeert eerder een gevoel of ervaring vast te leggen dan dat ze een nauwkeurig gelijkende afbeelding probeert te maken. Het gaat meer om het overbrengen van een gevoel dan het vastleggen van exacte details.
Na een wandeling komt ze vaak met een paar honderd afbeeldingen thuis. Vervolgens gaat ze achter haar computer zitten en start Photoshop. Elk fotobestand bestaat uit meerdere lagen. Doordrukken, tegenhouden, contrast verhogen, belichting aanpassen, het zijn allemaal tools die ze vroeger in de donkere kamer uitvoerde.
Ze heeft een graad in fotografie en grafische technologie, maar gedurende een groot gedeelte van haar opleiding zat ze in de donkere kamer. De digitale vaardigheden heeft ze zichzelf bijgebracht. Haar composities en verhaal in het werk helpen ook om er een boeiend beeld van te maken, hoopt ze.
Eenvoud is haar inspiratie; verhaal is haar doel. Ze houdt van een open horizon of een eenzame boom, een verlaten huis of een oude schuur. Het is deze eenvoud die de weg effectiever opent voor het verhaal om in de geest van de kijker te beginnen.
Matthijs Röling (1943-2024)

Interieur met piano
Matthijs Röling is geboren te Oostkapelle in 1943, hij overleed in Ezinge op 10 juli 2024. Al op jonge leeftijd wist Matthijs dat hij schilder wilde worden. Eerst volgde hij lessen aan de Haagse Academie voor Beeldende Kunsten, vervolgens ging hij naar de Rijksacademie te Amsterdam. Daar kreeg hij onder andere les van zijn oom G.V.A. Röling die als hoogleraar aan de instelling verbonden was. Deze was, net als Matthijs later, een docent pur sang die hem veel technische kennis van het schildersvak heeft bijgebracht. Beide opleidingen maakte hij niet af, hij zocht zijn eigen weg.
Zijn vroegere werk uit de jaren zestig en zeventig is realistisch geschilderd, uitgewerkt met fijne penselen. We zien er de klassieke elementen terug die deze stijl typeren, zoals het gebruik van objecten die naar het verleden verwijzen, stofuitdrukking en trompe l’oeil.
Vanaf de jaren tachtig schildert Röling op een impressionistische wijze, veel schetsmatiger. Zijn belangstelling heeft hij verlegd van het stilleven en de mythologie naar het naakt en mensfiguren. Kleur en de verhouding van de kleurvlakken tot elkaar bepalen nu de compositie. De artistieke doorbraak van Matthijs Röling kwam in 1976 met een serie stillevens genaamd kastjes. Landelijke bekendheid en waardering kreeg de kunstenaar met zijn monumentale wandschilderingen die hij samen met Wout Muller maakte. Begin jaren tachtig werd hij met Muller in de gelegenheid gesteld het Nijsinghuis te Eelde van wandschilderingen te voorzien waarna andere opdrachten in Noord-Nederland volgden. Samen met Wout Muller en Henk Helmantel stond hij in Groningen aan de wieg van het Noordelijk realisme.
Het oeuvre van Matthijs Röling omvat inmiddels een periode van zo’n 35 jaar en vertoont ondanks een verandering in stijl grote consistentie. Als één van de weinigen nam hij het in de jaren zeventig openlijk op voor de figuratieve schilderkunst.
De thema’s in Rölings werk zijn veelomvattend: stillevens, interieurs, portretten, naakten, landschappen en mythologische voorstellingen. Zijn stijl varieert van fijn realistisch tot impressionistisch, soms zijn beide stijlen in één werk terug te vinden. Niet zozeer het object zelf, maar de wijze waarop het geschilderd is, is voor hem van belang. De stofuitdrukking, lichtval en kleuren zijn de werkelijke reden om te schilderen. Zijn jeugd, het dagelijks leven en de klassieke oudheid zijn Rölings inspiratiebronnen. Het aardse paradijs en de eeuwige jeugd zijn thema’s die hij ontleend heeft aan zijn eigen gelukkige jeugd op het landgoed Groenestein, waar hij als kind is opgegroeid; vol goede herinneringen aan zijn ouders. De kunstenaar ontkent niet dat zijn schilderijen soms een vlucht zijn uit de dagelijkse realiteit. ‘Ik heb niet veel pretenties of boodschappen aan de wereld. Ik ben een escapist die naar elders verlangt, naar rust en genot; weg van deze rotwereld waar ik veel van houd.’
Matthijs kwam af en toe in onze lijstenmakerij. Wij hebben verschillende werken voor hem mogen inlijsten. Een mooie en zeer aimabele man die prachtig kon schilderen.
Keramiek
In onze galerie was altijd veel te zien. Om de 6 weken was er een nieuwe expositie, daarnaast was er ook een vaste collectie. Schilderijen, foto’s, kunstkaarten, bronzen, sieraden, viltwerk en keramiek. Veel mensen zeiden dan ook dat ze bij ons ogen tekort kwamen,
Er waren verschillende kunstenaars van wie we keramiek in onze galerie hadden. Zo hadden we in ons koffie- en theehoekje op iedere tafel een etagere staan van Greetje Hoving, servies van Miranda Nienhuis en een schemerlamp van Arda Barten. We konden naar alle eerlijkheid zeggen dat we een unieke winkel hadden.