Bloggen waarom?

Tsja … waarom blog ik eigenlijk?
Ik schrijf graag, ik deel graag de mooie en leuke dingen die ik tegenkom. Toen we in 2001 een bedrijf opstartten in Saaksum, een ieniemienie dorpje in Groningen, ben ik vrijwel meteen begonnen met een dagboek op onze toen nog simpele website. Nu noemen we het blogs.
Eigenlijk kun je dus zeggen, dat ik een van de allereerste bloggers was. Ik schreef regelmatig over wat we zoal tegenkwamen in het dorpje. De verbouwing van de met riet bedekte schuur, waar onze lijstenmakerij en galerie in zouden worden gehuisvest, werd nauwgezet bijgehouden met verhaaltjes en foto’s.
Baby Blue
Aanvankelijk verzorgden wij de grafische vormgeving en de fotografie, voornamelijk op polaroid. Later werden we ook betrokken bij de productie (o.a. maken van database, regelen van technische realisatie m.b.t. communicatie).
Voor de kaarten maakten we een boek met 640 kaarten met een door Jack gefotografeerde baby in het blauw op de achtergrond. De eigenlijke voorstellingskaart was deels uitgestanst en kon zo uit de pagina worden gehaald. Als alle kaarten waren verkocht, zou een vierkant gat in het boek ontstaan.
Baby Blue ging op 15 november 1996 in première. Wat de voorstelling precies inhield, werd vooraf niet bekend gemaakt. De pers mocht pas bij de laatste voorstelling, 25 november, aanwezig zijn. Het enige dat bekend werd gemaakt was dat de historische binnenstad van Delft het decor vormde voor een reis met onbekende bestemming.
De reis begon in de ijssalon van van Bokhoven. Daar zat een jongetje in matrozenpakje achter een speelgoed computer. Een dame die er sprookjesachtig uitzag kwam binnen met een bos rode rozen. Ze gaf de rozen af en kreeg dan een bos diepgevroren rozen terug waarmee ze vervolgens de winkel uit liep.
De toeschouwers liepen achter de dame aan naar het gemeentehuis van Delft. Daar stonden mensen in 18e eeuwse kledij omwikkeld door spinnenwebben. Vadertje Tijd lag op een bank met een zandloper op zijn buik. Dansparen in middeleeuwse kledij en wit bepoederde pruiken hadden koptelefoons op en walsten door de hal van het stadhuis. Toeschouwers zaten aan de kant en keken verbaasd naar de paren die, voor hen, zonder muziek dansten. Na enige tijd kwamen de e dansers naar hen toe en overhandigden hun draadloze koptelefoons, die ze de rest van de reis op moesten houden.
Buiten voor het stadhuis wachten vier zwarte geblindeerde rijtuigen met paarden. De reizigers werden in de koetsen geholpen. Terwijl ze over de Delftse keien hobbelden, was er via de koptelefoons muziek te horen, gecomponeerd door Berry Visser en John Tilly. Even later de stem van Berry: “Baby Blue verhaalt over demonen. Ze hokken in mezelf en verschuilen zich in de ander. Soms moet ik huilen maar dan zie ik al die engelen. En dan denk ik aan mijn zus Marlies, kapot gebeukt door de kanker.”
Het was al met al zeer aangrijpend. Je zit met wildvreemde mensen in een geblindeerde koets. Je ziet niets en weet niet wat er gaat gebeuren.
Precies op het moment dat de deur van de koets opengaat, slaat – via de koptelefoon – de bliksem in. De reizigers worden door een gids met lantaarn in zijn hand rondgeleid op een kerkhof, waar een jongetje in matrozenpakje op een schommel zit en vertelt dat zijn oudere broertje is overreden toen hij sigaretten ging halen voor zijn vader. Overal op het kerkhof staan lantaarns met kaarsen, wat een sprookjesachtige maar ook spookachtige sfeer geeft.
Het jongetje speelt met zijn bromtol bij een graf, waar de dame uit de ijssalon de bevroren rozen neerlegt.
Na het bezoek aan het kerkhof worden de reizigers weer meegenomen. De koetsen staan klaar, iedereen verwacht dat ze weer per koets verder reizen. Maar dan komt een mysterieuze dame in het zwart. Al haar bagage, ouderwetse valiezen en tassen worden ingeladen. Zij stapt in een koets, die net als de andere koetsen, wegrijdt.
De reizigers worden vervolgens naar rubberen reddingsboten gebracht, die achter de koetsen klaar lagen. De reis gaat verder over de grachten van Delft. Voor diverse ramen staan levensgrote brandende kaarsen in de vorm van madonna’s. Overal komt blauw licht vandaan, zelfs vanuit straatputten. Vlak voor aankomst is Schindlers List te horen via de koptelefoons.
De techniek werd geheel verzorgd vanuit een auto met een zendmast, overigens geheel illegaal, zonder vergunning. De koetsen en boten moesten op de voet volgen om contact te houden. In die tijd waren de mogelijkheden wat beperkter als nu. Er was geen internet en er waren geen mobieltjes. Als het druk was in de stad, dan was het knap lastig om contact te houden.
De droomreis gaat door, via het water naar het warme ‘Huis der Engelen’. Overal in het huis lagen witte donzige veren, totaal 50 m2 gewassen kippenveren, en er weerklonk mooie muziek door de koptelefoons. Zo’n 50 schaars geklede engelen brengen de gasten in vervoering. Veel gasten wilden daar niet meer weg, vertelden ze later. Het was er zo mooi, zo warm, zo lief, zeker na al die emoties op het kerkhof.
Maar ja, ze moesten toch weer naar buiten, de kou in. Voor het huis, dat overigens van Berry zelf was, werden ze opgewacht door mensen met rode neuzen op, die zich om de gasten heen drongen. Ze zeiden niets, ze keken je alleen heel indringend aan. Ze liepen ook mee maar zeiden niets. Het was echt het andere uiterste na het warme onthaal in het Huis der Engelen. Mensen wisten niet wat ze daarmee aan moesten.
Op het dak van een groot pand met uitzicht over Delft zit Berry Visser achter de piano en zingt het liedje ‘Baby Blue’. En weer gaat de reis verder. Een pand waar een droeve stemming heerst, de begrafenis van een kabouter. Mensen worden opgewacht door regisseur Pieter van de Pas, die hen koffie en een plakje cake aanbiedt. Er staan spiegels op de grond schuin naar boven gericht, want vertelt Pieter op fluistertoon, anders zouden de kabouters gezien worden. De reizigers worden in de gelegenheid gesteld om een laatste er te bewijzen aan de kabouter. In de tuin zijn kleine kabouter grafjes waar je worteltjes, preien of bosuitjes neer kan leggen. Daar zijn ze namelijk gek op. Pieter leest nog een aandoenlijk gedichtje voor:
Hij hield zo van de aarde, de bloemen en het gras. Het zal nooit meer worden zoals het altijd was.
Er waren mensen die zo waren gegrepen door het hele gebeuren, dat ze stonden te snotteren bij de kaboutergrafjes.
De reis ging verder langs een vijver met een ‘dode dame’ a la Ophelia van John Everett Millais en via verschillende tuinen en paadjes belanden de gasten in een theater, maar dan achter de coulissen. Wat beduusd staren de reizigers elkaar aan. Wat nu? Dan gaat het gordijn open. De reizigers staan op het podium, een feestende menigte danst vrolijk rond. Ze worden uitgenodigd mee te doen, de koptelefoons worden afgenomen. In polonaise worden ze even later meegenomen naar buiten, waar ze dan worden achter gelaten.
In verwarring blijven mensen op straat staan. Wat is er gebeurd, wat heb ik meegemaakt?
Opening 1e expositie
In 2001 opende we onze galerie De Verbeelding in Saaksum. We hadden de schuur met rieten dak verbouwd en na maanden ploeteren met onze fantastische aannemersploeg, konden we de deuren openen. Groot feest, het hele dorp, 104 inwoners, was uitgenodigd. We hadden een grote legertent gehuurd, er waren hapjes, er was drank, er was muziek en er was mooie kunst te zien.
Op de tonen van ‘Toen wij uit Rotterdam vertrokken’ (gespeeld door Jos Valster op saxofoon), komt koe Hennie II (een Groninger blaarkop) aanlopen met een gouden lijst om de nek. De koe was hiervoor een week lang getraind door boer Henk Luursema uit Saaksum. Eerst wilde de koe absoluut geen lijst om haar nek. Daar is natuurlijk iets voor te zeggen. Koeien lopen over het algemeen niet met een lijst om de nek in het rond. Uiteindelijk, na een week trainen, vond ze het goed.
Op het laatste nippertje bleek, dat er nog een speciale vergunning moest komen omdat in die tijd net de ‘Gekke Koeienziekte’ heerste. Koeien mochten niet worden vervoerd. De dag van de opening was het prachtig weer. Hennie sjokte welgemoed naar de galerie, alwaar een heel ontvangstcomité klaar stond. Mirjam de Meijer, gedeputeerde van cultuur van de provincie Groningen, haalde de lijst van Hennie af. Vervolgens stopte ze een foto van Hennie, die we eerder die week hadden genomen, in de lijst. Deze werd vervolgens op een schildersezel bij de ingang gezet … en de galerie was geopend!
Het was, al zeg ik het zelf, een groot succes. De allereerste expositie van De Verbeelding, later Nou Nog Mooier, was een feit.
Expositie Saaksum
In 2002 hadden we een unieke expositie in galerie De Verbeelding. Er werden diverse Ploeg werken tetoongesteld, o.a. van Wobbe Alkema. Een deel van zijn werken was voor Groninger museum, maar er werden ook verschillende werken verkocht. Ze vlogen dan ook de deur uit. Een zoon van Wobbe, Henk Alkema, woonde in ons dorpje Saaksum. Hij wilde de werken van zijn vader nooit exposeren, maar in onze galerie wilde hij graag werken tentoonstellen van zijn vader. Er waren ook prachtige houten beelden van Herman Nijkamp, die prachtig pasten bij de werken van Wobbe. Wij hadden ook graag wat willen kopen, maar hadden daar helaas het geld niet voor.
De galerie werd meestal gedecoreerd door Nina Voorhorst. Zij wist met weinig middelen altijd iets heel mooie te maken, wat perfect paste bij de kunst in de galerie. De keramiek koeien van Greetje Westra bijvoorbeeld, werden in een landschap gezet met mos en gras.
Bijzondere opdracht

We hebben al veel leuke en bijzondere klussen gehad. De opdracht van Museum Nienoord in Leek was wel heel erg bijzonder.
Voor de expositie ‘Verborgen Verhalen’ over de geschiedenis van de borg, maakten we 20 prints op canvas. Portretten van de bewoners van weleer. Deze werden door ons ingelijst in lijsten die bij het tijdsbeeld van het betreffende portret pasten. Dat is nog niet zo bijzonder, zult u nu denken. Maar nu komt hetL de schilderijen inclusief lijsten moesten voor een deel worden verbrand.Het moest lijken op de brand die destijds veel heeft verwoest op Nienoord. Veel schilderijen gingen daarbij helaas verloren.
We probeerden de brand zo goed mogelijk na te bootsen. Wel een beetje bizar … eerst maak je mooie prints en lijsten, en daarna steek je het weer in de fik. Dat lijkt overigens makkelijker dan je zou denken. Het moest natuurlijk allemaal ‘echt’ lijken maar er moest ook nog wel een en ander zichtbaar zijn.
Het in de brand steken van de schilderijen deden we samen met Laurens Hout te Oldehove. Af en toe sneed het je wel even door de ziel als de vlammen een mooie lijst opvraten. Toen we uiteindelijk de tentoonstelling op Nienoord zagen, klopte het wel allemaal.