Kunst

Jopie Huisman (1922-2000)

Doerebouten, 1996. Hoe kleiner de wereld, hoe beter ik me voel. Het riet om mij heen en dan is het kwade de wereld uit.

Jopie Huisman was een Nederlandse kunstschilder en tekenaar. Hij werd geboren als jongste van een gezin met zeven kinderen. Vanaf zijn jeugd tekende Huisman wat hij om zich heen zag en wat hem raakte. Op de ambachtsschool in Sneek haalde hij het diploma voor huisschilder. In 1939 wordt hij plateelschilder bij pottenbakkerij Aurora in Workum. In 1942 wordt hij bij een razzia opgepakt en tewerkgesteld in een werkkamp bij Kassel, maar in 1943 ontsnapt hij en duikt tot het einde van de oorlog onder in Workum. In 1949/1950 trouwt hij met Eelkje de Boer. Uit dat huwelijk worden vier kinderen geboren.

Het aardewerkatelier dat Huisman in 1951 begint, gaat in 1953 failliet. Op aanraden van zijn broer Lieuwe begint hij met een handkar en een transportfiets een handel in lompen en metalen. In 1959 wordt hij vertegenwoordiger in de metaalhandel van zijn broer maar in 1963 hervat hij zijn vorige nering, nu in Herbaijum. In dat jaar exposeert hij ook zijn eerste schilderijen, bij Galerie De Blauwe Hand in Harlingen. In 1973 scheidt hij van Eelkje.

Hij stort zich op zijn schilderwerk. Omstreeks 1974 wordt een hartkwaal vastgesteld. Na diefstal van zijn werk uit een expositie in Nuenen wil hij zijn werk niet meer laten rondreizen. Dat het werk daardoor nauwelijks nog te zien is, vormt later de aanleiding tot de oprichting van het Jopie Huisman Museum. In 1976 hertrouwt Huisman met Ietje Magré.

Over het schilderij Broek van een koemelker zegt Jopie Huisman: “In 1973 raakte ik plotseling in grote privé-problemen. Ik was helemaal op mezelf teruggeworpen. Toen vond ik tussen de rommel een oude broek. Een afgetobde, tachtig keer verstelde, smerige melkersbroek. Ik zag mezelf daarin: een heel grote verlatenheid. Ik heb hem meegenomen en geschilderd. Ook omdat andere mensen herkenden wat ik geschilderd had, is het mijn redding geweest. Eigenlijk is het een zelfportret“.

Huisman bewaarde schoenen, gewichten, vodden, poppen, kortom alles wat hem op één of andere manier aansprak. Hij schilderde dat minutieus na, soms bijna als een fijnschilder. Toen zijn handel in dergelijke spullen goed begon te lopen, was er geen financiële noodzaak meer tot verkoop, maar voor 1974 verkocht hij zijn werk wel, of ruilde het voor een pak paling. Sinds 1986 zijn de schilderijen te zien in het Jopie Huisman Museum.

Chris Killip

Gordon and Critch’s Cart, Seacoal Beach, Lynemouth, Northumberland, 1982

Toen Killip in januari 1976 voor het eerst het strand bij Lynemouth, een kustplaatsje in het noordoosten van Engeland zag, herkende hij de industrie erboven, maar verder zag hij niets. Het strand onder hem was vol activiteit, met paarden en karren die achteruit de zee in reden. Mannen stonden naast de karren in zee en gebruikten kleine draadnetten die aan palen waren bevestigd om de kolen uit het water eronder te vissen. De Middeleeuwen en de twintigste eeuw zijn hier met elkaar verweven.

Killip fotografeerde het werk op het zeekoolstrand. Hij begon zijn werk in 1982 en woonde van 1983 tot 1984 in een caravan op het zeekolenkamp. Hij heeft jarenlang een gemeenschap van arbeiders gedocumenteerd die losse steenkool verzamelden op het strand. De steenkool was het afval dat was achtergelaten door een plaatselijk mijnbouwbedrijf. Aanvankelijk werd hij van het strand verjaagd zodra hij met zijn camera opdook. Maar uiteindelijk kreeg hij toegang nadat een grote lokale figuur genaamd Trevor Critchlow namens hem tussenbeide kwam.

De techniek die werd gebruikt door de ‘zeekolenkolen’, zoals ze worden genoemd, was iets dat onmiddellijk de aandacht van de kunstenaar trok toen hij in het gebied landde. “Steenkool drijft”, legt hij uit. ‘En ze hebben een gaasnet dat ze gebruiken om de steenkool op te vangen. Het was een heel vreemd gezicht omdat ze paarden en karren gebruikten en het lijkt zo 19e eeuws. Maar de grond in dat gebied is erg zacht en voertuigen kunnen zinken, dus paarden en karren hadden de voorkeur.”

Johan Dijkstra (1896-1978)

Gronings landschap op een winderige dag.

Johan Dijkstra geldt als een van de belangrijkste Groninger kunstenaars van de twintigste eeuw.

In zijn atelier aan de Spilsluizen, ontworpen door zijn vriend en architect (en beroemd voetballer) Evert van Linge, verdiende hij zijn eerste brood met het vervaardigen van illustraties en reclamekunst. Hij was ook boekbandontwerper en ontwerper van ex libris.

Samen met Jan Altink was hij oprichter van Groninger Kunstkring De Ploeg, 1918. In 1924 gaf hij zich over aan het expressionisme. Voor de uitgave Ganymedes van De Mérode maakte hij vijf houtsneden, waaronder Ganymedes als schenker der goden. De expressionistische houtsneden zijn met opzet wat primitief. Dijkstra maakte zijn houtsneden met een eenvoudig stalen schoenmakersmes.

In 1926 werd hij leraar bij een tekenvereniging van Groninger studenten. Door dat werk kreeg hij ruimte voor het vrije werk dat bestond uit schilderijen en enkele beeldhouwwerken. Ook maakte hij decorontwerpen bij geënsceneerde muziekuitvoeringen, georganiseerd door de componist Daniël Ruyneman. Zijn eerste artistieke voorbeeld was Vincent van Gogh. Hij schilderde beelden van het Groninger plattelands- en stadsleven en portretten van overige Ploeg-leden.

Vanaf 1930 koos Dijkstra een andere richting en stortte hij zich op de monumentale kunsten. Hij schiep een muurschildering in het stadhuis van Groningen en leerde van Duitse glasschilders de techniek van het brandschilderen. Zijn eerste grote monumentale opdracht van voor de Tweede Wereldoorlog was het vervaardigen van de ramen voor de aula van de Rijksuniversiteit. Hierin ook afgebeeld zijn twee vrouwelijke heldinnen, de feministe Aletta Jacobs en de verzetsvrouw Anda Kerkhoven. De laatstgenoemde schilderde hij diverse malen, ook nadat zij, kort voor de bevrijding, was gedood door de Sicherheitsdienst.

Na de oorlog volgden glasopdrachten van Dordrecht (Grote Kerk), Coevorden en Utrecht (Geertekerk). In het buitenland (Manchester en Malmö) ontwierp hij mozaïeken en nam hij deel aan groepstentoonstellingen van De Ploeg in New York, Oldenburg en de Biënnale van Venetië.

 Zijn laatste levensjaren waren niet de gelukkigste. Na het overlijden van zijn vrouw Marie zwierf hij vaak rond door de straten. Zijn creativiteit had hem blijkbaar verlaten en zijn productie stokte. In zijn kunstkritieken in het Nieuwsblad van het Noorden werden zijn uithalen steeds feller, waardoor hij weinig vrienden overhield. Dijkstra overleed op 81-jarige leeftijd in zijn woonplaats Groningen.

Jan Altink (1885–1971)

De rode boerderij, 1924.

Jan Altink was een der veelzijdigste schilders uit het Hollandse expressionisme.

Altink stamde uit een veehoudersgezin en kreeg zo zijn voorkeur voor het plattelandsleven mee. Niettemin werkte hij ook in Keulen en Hamburg, aan de Italiaanse Rivièra en in Zwitserland. Toen hij 15 jaar werd, liet hij zich inschrijven aan de Academie Minerva in Groningen. Door zijn leraar Bach werd Altink aangemoedigd buiten te schilderen in het “Groninger land”. Een aantal vroege tekeningen van Altink uit de jaren 1922-1923 laat echter zien dat hij ook in Vincent van Gogh een inspiratiebron vond.

In 1915 begon hij met Berend Barlinckhoff aan de Visserstraat no. 14 in Groningen het reclamebureau “Barlinckhoff en Altink Decorateurs en Teekenaars”. Hij maakte onder meer reclamewerk voor de warenhuizen van Vroom & Dreesman in Zwolle en Meppel, die door het mede Ploeglid Hendrik Werkman werden gedrukt.

Hij was een van de oprichters van de bekende Groningse kunstenaarsgroep De Ploeg. De naam is bedacht door Jan Altink. Hij wilde de Groninger kunst gaan “ontginnen” en dacht daarbij aan het omwoelen van aarde. Hierbij is een ploeg nodig, vandaar de naam. De statuten waren van dit streven geen afspiegeling. Er werd een zeer pragmatisch doel omschreven: …’Groninger artiesten nader tot elkaar brengen en het kunstleven op alle wijzen te bevorderen’. De Ploeg kende geen artistiek manifest. In 1921 werd hij er de secretaris van en meermaals trad hij op als jurylid bij de exposities van de kring.

Vanaf 1934 werd hij zelf leraar aan de Groningse Academie. In 1955 kreeg hij, vanwege van zijn indrukwekkende kunstprestatie, de Culturele prijs van de provincie Groningen. Enkele van zijn leerlingen waren Derk Meedema, Everhardus Joseph Scheffers, Klaas Jacob Woltil, Eddy Wieringa, Remko Watjer, Arya Plaisier, Marten Klompien, Wietse Hoving, Siep van den Berg en Ruurd Elzer.

Kenmerkend voor Jan Altink is zijn grote voorliefde voor het buiten werken. Het maakt hem meer dan enig ander Ploeglid de “landschapsschilder van de kunstkring bij uitstek”. De soms spontaan ontstane, scherp waargenomen en raak weergegeven was- en olieverfportretten tonen aan dat hij ook dat motief ten volle beheerste en daarin zichzelf soms overtrof. Hij was een trefzekere tekenaar, die niet meer vastlegde dan nodig was. Als graficus liet hij een belangrijk oeuvre na, waarin de etsen en de litho’s een prominente plaats innemen.

Schuiven naar boven