Jan Lucas van der Baan (1912-1990)

Strokartonfabriek De Eendracht, Appingedam
Jan Lucas van der Baan werd geboren in de stad Groningen. Zijn vader was onderwijzer. Van 1924 tot 1931 volgde hij het onderwijs aan de Gemeentelijke HBS in Groningen, de school waar het Ploeglid Jan Gerrit Jordens tekenles gaf. Jordens was een groot voorstander van de vrije expressie in het tekenonderwijs. Van der Baan beschouwde Jordens als zijn belangrijkste leraar die van grote betekenis was voor zijn latere ontwikkeling als kunstenaar en leraar.
In 1931 begon Van der Baan zijn studie aan de Academie Minerva waar hij lessen volgde van Franciscus Hermanus Bach en Dirk de Vries Lam. In 1933 behaalde hij het diploma Teekenen en Kunstnijverheid. Daarna studeerde hij tussen 1933 en 1936 voor de akte MO A en B tekenen aan het Rijksinstituut tot Opleiding van Teekenleraren in Amsterdam.
Direct na zijn afstuderen ging Van der Baan aan de slag als tekenleraar. Tot de Tweede Wereldoorlog moest hij, bij gebrek aan voltijdse banen, genoegen nemen met tijdelijke aanstellingen, vaak voor een beperkt aantal uren per week. Hij gaf les op verschillende scholen. Van 1942-1948 was hij leraar aan de Gemeentelijke HBS voor meisjes in de stad Groningen en in 1948 volgde hij Jordens op aan de Gemeentelijke HBS (later Zernike College) in Groningen. Van der Baan zette de lesmethoden van zijn voorganger en leermeester voort. Vrije expressie speelde in dit type tekenonderwijs een belangrijke rol. Hij bleef aan het Zernike College verbonden, ook als leraar kunstgeschiedenis, tot zijn pensionering in 1976.
Na enkele jaren lid te zijn geweest van de Groningse Kunstenaarsvereniging Zig-Zag, meldde Van der Baan zich in 1941 aan bij De Ploeg om als lid toegelaten te worden. Het door hem ingezonden werk werd niet door alle zittende Ploegleden positief beoordeeld. Sommigen vonden het werk niet vernieuwend genoeg en daarom niet passend in de traditie van De Ploeg. Anderen vonden dat aankomende talenten ook kansen moesten hebben en het resultaat van de discussie was dat Van der Baan een voorlopig-lidmaatschap kreeg aangeboden.
Na de Tweede Wereldoorlog speelde Van der Baan een belangrijke bestuurlijke rol in De Ploeg. Hij was enige tijd secretaris en ook voorzitter. Hij was een der initiatiefnemers van het Grafisch Centrum, dat in 1964 werd opgericht.
Met zijn wat academisch ogende sfeervol geschilderd werk uit de periode 1935-1955 week Van der Baan duidelijk af van de uitbundige expressionistische stijl, die zo kenmerkend was voor de meeste Ploegschilders in die dagen. Belangrijke onderwerpen voor zijn schilderijen en aquarellen waren het landschap, de stad Groningen en het water. Van der Baan en zijn vrouw Peta Edzes (met wie hij in 1942 was getrouwd) waren fervente watersporters. Schepen en havengezichten vormden een belangrijk thema in zijn artistieke productie.
In de jaren zestig werd het kleurgebruik expressiever. Van der Baan ging bovendien experimenteren met een meer abstracte stijl. Dat is onder andere te zien in de werken ‘New Dalton Jazzband’ (1966) en ‘Abstract rood’ (1966). Zijn uitstapje naar het kubisme en het abstract expressionisme is vrijwel beperkt gebleven tot werken waarin stedelijke thema’s worden neergezet. De dynamische aspecten van het stedelijk leven leenden zich kennelijk beter voor deze experimenten, zoals te zien in ‘Draaideur’ , een zeefdruk uit 1973 of ‘Stad’, een litho uit 1976.
Aan het einde van de jaren zeventig keerde Van der Baan terug naar een meer realistische weergave van zijn onderwerpen. De olieverfschilderijen ‘Garnwerd’ uit 1980 en ‘Oostum’ uit 1984 zijn hiervan goede voorbeelden.
Ekke Kleima (1899-1958)

Oude dijk, 1929
Ekke Abel Kleima was een Gronings schilder en lid van de Groninger Kunstkring De Ploeg.
Kleima werd geboren in Lagemeeden in de toenmalige gemeente Aduard. Na de lagere school volgde hij voortgezet onderwijs aan de Rijks HBS te Groningen. Hij studeerde vanaf 1917 werktuigbouwkunde aan de Technische Hogeschool te Delft en behaalde in 1923 de ingenieurstitel. Hij vestigde zich daarna in Hoogkerk.
Van 1925-1930 werkte hij als leraar aan het Instituut Hommes in Hoogezand. Hij trouwde met Alberta Johanna Sipkens. Vanaf 1930 woonde hij in Warffum waar hij wis- en natuurkunde, mechanica en boekhouden doceerde aan de Rijks HBS. Zijn huis in Warffum was ontworpen door Jacob Gerard Hansen, eveneens lid van ‘De Ploeg’. In 1957 legde hij om gezondheidsredenen zijn werk als leraar neer. Hij overleed op 25 augustus 1958.
Op 5 augustus 1926 meldde Kleima zich aan als lid van ‘De Ploeg’. Kleima was autodidact. Hij werkte in de eerste jaren als Ploeglid veel samen met Jan Altink. In die periode is het heftige expressionisme binnen ‘De Ploeg’ al aan het verdwijnen. Kleima speelde al spoedig een rol van betekenis in de organisatie van de schilderskring. In 1928 werd hij secretaris en hij werd actief in de voorbereidingscommissie voor de tweede lustrumtentoonstelling van ‘De Ploeg’. Na zijn verhuizing naar Warffum in 1930 trekt hij zich terug als secretaris van ‘De Ploeg’ . Hij had een drukke baan als leraar en hij had daarnaast zijn toneelactiviteiten.
Kleima voelde zich sterk verwant met het expressief impressionisme dat met name door Jan Altink werd uitgedragen. Met Altink en Hansen was hij regelmatig in het Groninger landschap te vinden. Typerend in zijn werk zijn de warme, zachte kleuren. De landschappen van Altink, Kleima en in mindere mate Hansen zijn geschilderd met een losse penseelvoering en kennen een verwante impulsiviteit en opbouw. Een ruim bemeten voorgrond met landschappelijke elementen en bomen en struiken aan de horizon, als donkere en verticale beeldelementen tegen een vrij egaal gekleurde overheersend witte lucht. Het meest opmerkelijke echter is de overeenkomstige wijze waarop de verf op de ondergrond is aangebracht. Met krachtige, spontane, soms zelfs woeste gebaren is deze neergezet.
In de jaren dertig ontwikkelde Kleima landschapsschilderingen met een unieke uitstraling: bijzondere composities van licht en donker met een vaak geheimzinnige sfeer. In 1937 maakte Kleima een reis naar België en Frankrijk. Hij schilderde er meerdere strandscènes. Ook een verblijf op Texel leidde tot schilderijen van duinlandschappen en strandscènes.
Na de Tweede Wereldoorlog verliet Kleima ‘De Ploeg’ uit onvrede met het gevoerde beleid. Met Jan van der Zee, Wobbe Alkema en Jan Gerrit Jordens richtte hij in 1950 een nieuwe kunstenaarsvereniging, Het Narrenschip, op. Het leidde tot verschillende exposities. In de periode 1931-1936 geeft Kleima verschillende poppenkastvoorstellingen. Hij gebruikt daarvoor zelf gemaakte poppen, uit hout gesneden, beschilderd en voorzien van door hem ontworpen kleren. Job Hansen was bij deze voorstellingen betrokken door het schrijven van poppenkastscripts, waarmee onder andere de situatie rond de steunregeling voor kunstenaars op de hak werd genomen. In enkele van zijn schilderijen figureren ook door Kleima zelf gemaakte sculpturen. Voor deze plastieken met hun exotische uitstraling gebruikte hij verschillende houtsoorten.
Kleima was lid van de adviescommissie voor Rijksaankopen van moderne kunst en jurylid voor de koninklijke subsidie voor vrije schilderkunst.
Henk Melgers (1899-1973)

Kerk Garmerwolde, ca 1925
Henk Melchers was beeldend kunstenaar en lid van zowel de Groninger Kunstkring De Ploeg als de Amsterdamse kunstenaarsgroep De Onafhankelijken.
Henk Melgers werd op tweejarige leeftijd wees en grootgebracht in het Groene Weeshuis aan de Oude Ebbingestraat in Groningen. In 1916 schreef hij zich in aan de Academie Minerva. In 1920 vertrok hij naar Amsterdam om in 1925 weer naar de stad Groningen terug te keren. Hij sloot zich aan bij De Ploeg.
In Amsterdam had hij al geëxposeerd op de tentoonstellingen van De Onafhankelijken. Melgers exposeerde bij beide verenigingen om zijn werk grotere bekendheid te geven. Dat was hard nodig want hij verkeerde vaak in geldnood.
George Martens (1894-1979)

Kattendiep in de regen, 1927
George Martens was een beeldend kunstenaar en mede-oprichter van de Groninger Kunstkring De Ploeg. Zijn vader was de zoon van een beurtschipper. Hij exploiteerde aan het einde van de 19e eeuw een bierkelder in Groningen en was een verdienstelijk amateurschilder. George Martens was dus vanaf zijn vroegste jeugd vertrouwd geraakt met schilderkunst en scheepvaart.
Na de lagere school ging Martens naar de Rijks Hogere Handelsschool. Hij volgde daarnaast cursussen aan de Academie Minerva. Hij bleek veel talent te hebben en voltooide de reguliere opleiding aan de kunstacademie. Tijdens zijn studie leerde hij onder andere Johan Dijkstra, Jan Altink en Jan Wiegers kennen. Daar leerde hij ook de zes jaar oudere Alida Pott kennen. In 1922 trouwden ze en ze kregen twee zoons. In 1931 overleed Alida aan een longziekte. Enige jaren na haar overlijden ontmoette Martens Carla Uithof. Ze trouwden in 1937. Uit dit huwelijk werd in 1941 de derde zoon van George Martens geboren. Martens en zijn vrouw waren vaak met hun tjalk ‘Alida’ in de Groningse en Drentse wateren te vinden.
Bij de tentoonstelling ‘Groningsche Kunstenaars en Amateurs’ in Pictura in maart 1918 werden de inzendingen van Altink, Dijkstra, George Martens en Wiegers niet toegelaten. Dit vormde de directe aanleiding voor de oprichting van ‘een kunstkring onder Groninger artisten’. George Martens en Alida Pott behoorden tot de initiatiefnemers. Op 14 juni 1918 werden de statuten goedgekeurd van de ‘Groninger Kunstkring De Ploeg’.
Voor de eerste Ploegtentoonstelling in februari 1919 zond Martens 10 werken in. Naast schepen waren het voornamelijk stadsgezichten. Bij het wel en wee van de Kunstkring was Martens actief betrokken.
Martens kan worden beschouwd als een typische vertegenwoordiger van het Groningse expressionisme. Zijn werk wordt gekenmerkt door krachtige kleuren en een spontaan penseelgebruik. Portretten, stadsgezichten en vanaf zijn tjalk ‘Alida’ geschilderde stukken zijn dominant aanwezig in zijn oeuvre. Tussen 1925 en 1932 werkte Martens met grote intensiteit en vernieuwingsdrang. De vele stadsgezichten en impressies van het Groninger straatleven werden hoogtepunten in zijn oeuvre. Hij geldt nog steeds als degene die met grote trefzekerheid de dynamiek van het stadsleven in de jaren twintig vastlegde. Zoals bij meerdere Ploegschilders het geval was, werkte Martens ook enige tijd met wasverf zoals te zien is op bekende werken als ‘Vischmarkt’ uit 1927 en ‘Trottoir met voetgangers’ uit 1926.
Naast schilderen hield Martens zich ook bezig met reclamewerk (affiches en folders). Een bijzondere categorie in zijn werk is de verbeelding van kermis- en sporttaferelen. Martens was zelf actief als sporter (voetballen en schaatsen) en verder een liefhebber van motorracen. Met zijn schetsen, tekeningen en schilderijen van wedstrijdschaatsers en TT-races onderscheidde hij zich qua thematiek van andere Ploegleden.
Zowel vóór als na de Tweede Wereldoorlog nam Martens deel aan een groot aantal exposities, vaak in Ploegverband. Bij zijn 60e verjaardag in 1954 organiseerde Pictura een eretentoonstelling. Daar waren 92 werken van hem te zien. Bij de baanbrekende tentoonstelling die Jos de Gruyter in 1956 organiseerde (35 jaar Moderne Kunst in Groningen) was Martens met 5 werken vertegenwoordigd. In 1976 werden Martens en Johan Dijkstra als laatste dan nog in leven zijnde oprichters van De Ploeg geëerd met de tentoonstelling ‘Groningen 1918-1928’.
Na 1950 werden de gezondheidsproblemen van Martens groter. Hij kreeg in 1956 een oogbeschadiging en in 1966 een lichte beroerte. Het schilderen kwam daarna nagenoeg stil te liggen. In 1979 brak hij bij een val zijn heup. Hij herstelde niet van de operatie en op 17 april 1979 overleed hij op 84-jarige leeftijd. Zijn vrouw Carla overleed 13 dagen later.
Ben Walrecht (1911-1980)

Damsterdiep Poortershuisje
Ben Walrecht volgde de kunstnijverheidsopleiding aan de Academie Minerva. Daarna was hij werkzaam als reclame-ontwerper. Hij schilderde vooral Groninger stadsgezichten, landschappen (met name rond het water) en portretten. In 1936 sloot hij zich aan bij het kunstenaarscollectief De Ploeg.
Werk van Walrecht verscheen onder andere in het Zwart-Wit boek, samengesteld door Hendrik Werkman. Zijn passie voor het water leidde tot de aankoop van een schip, de “Catharina”, waarop hij ging wonen, en waarmee hij ’s zomers met George Martens en Johan Dijkstra zeilde en ook Amsterdam aandeed.
Na de Tweede Wereldoorlog legde Walrecht zich meer toe op de beeldhouwkunst. Hij werkte in allerlei verschillende materialen: steen, hout, klei, brons en beton. Alhoewel hij tot 1952 met De Ploeg exposeerde werkte hij na de oorlog vooral buiten Groningen, vooral in Amsterdam, Enkhuizen en Loosdrecht.
Werk van Walrecht is onder andere te zien in het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen en het Groninger Museum.