In de jaren 70 was ik maatschappelijk werkster, eerst in een verpleeghuis daarna bij het algemeen maatschappelijk werk in Zutphen.
Mijn werkgebied in Zutpen was vrij groot, dus ik bezocht mensen meestal op mijn bromfietsje. Een van mijn ‘klanten’ was een oud dametje. Ze woonde alleen in een appartement. De huisarts maakte zich zorgen om haar omdat ze wat verward was en dan rare dingen deed. Hij wilde dat we haar een beetje in de gaten hielden. Familie keek niet naar haar om en vrienden had ze niet meer. Triest, maar helaas gebeurt dat maar al te vaak.
Dus eens in de zoveel tijd dronk ik een kopje thee met haar en soms maakten we een wandelingetje. Ze had het hele appartement vol staan met poppen. Dat waren haar kinderen, die ze nooit heeft gehad. Ze praatte er mee, waste ze en kleedde ze aan. Ze voelde zich daardoor niet zo eenzaam.
Ik voelde me toen absoluut geen maatschappelijk werkster, eerder een professionele buurvrouw. Mensen willen hun verhaal kwijt maar krijgen daar vaak geen gehoor voor. Iedereen is met zichzelf bezig. Vroeger had je de kruidenier waar je gezellig wat kon beppen. De supermarkt leent zich niet zo voor een babbeltje met de caissière.
Bij een van mijn bezoekjes had ze een glimlach van oor tot oor toen ze de deur voor me open deed. ‘Ik heb wat voor je!’ zei ze geheimzinnig. Ze drukte vervolgens een pakje in mijn handen. Het is altijd lastig, dit soort situaties. Je mag in de hulpverlening namelijk geen kadootjes aannemen van klanten, tenzij het geen of weinig waarde heeft. Ik had om die reden al een keer een gouden ketting moeten teruggeven. Enigszins gespannen opende ik het pakje en viste daar tot mijn verbazing een enorme knalrode wollen onderbroek uit.
‘Voor als je weer door de kou op je bromfiets moet!’ zei ze opgetogen. Tsja, wat zeg je dan. Ik was bijna net zo rood als de onderbroek. Ik mompelde dat ik er heel erg blij mee was.
Later op kantoor liet ik het kadootje aan mijn collega’s zien, iedereen moest natuurlijk lachen maar was ook vertederd.