Riekele Prins (1905-1954)

Oostum
Riekele Prins groeide op in Bedum, waar hij zich als amateur verschillende teken- en schildertechnieken eigen maakte. Pas in 1933 kreeg hij de mogelijkheid in Groningen een tekencursus te volgen. Hij kreeg geleidelijk meer succes, met name in zijn specialiteit : etsen van het weidse Groninger landschap.
In 1950 sloot Riekele zich aan bij de kunstenaarskring De Ploeg en in 1952 won hij de Culturele Prijs van Groningen.
Hij muntte uit in de techniek van de “droge naald”, waarbij de afdruk een fluwelig effect laat zien. Ook in de gewone ets wist hij opmerkelijke resultaten te bereiken, door de etsplaat op meesterlijke wijze in verschillende fasen te laten uitbijten. Hij bereikte daarmee een bijzondere ruimtewerking in zijn landschappen. Soms tekende Prins rechtstreeks op de metaalplaat, maar vaak vormde een schets de voorbereiding. Met een eenvoudige drukpers drukte de kunstenaar zijn etsen met grote zorg zelf af, vaak in zeer kleine oplagen.
Het Groninger landschap was zijn grootste bron van inspiratie. Als geen ander wist hij de rust van het open noordelijke landschap weer te geven. Soms met een bekend kerkje aan de horizon, zoals van Leegkerk, Fransum, en Oostum.
Veel minder bekend is dat Riekele Prins naast etsen, tekeningen en schilderijen ook schoolplaten heeft gemaakt. Hij deed dat in opdracht van de firma J.B. Wolters in Groningen. In 1951 in de nadagen van de productie van schoolplaten gedurende ca 100 jaar vond Wolters het nodig nog eens opnieuw een zevental schoolplaten uit te brengen. Wolters vroeg hiervoor Riekele Prins schilderijen te maken t.b.v. het drukken deze schoolplaten. Veel zin had Riekele er niet in, want een opdracht was niet geheel vrijblijvend voor de kunstenaar en tevens trokken hem de opgedragen thema’s nauwelijks aan. Met veel moeite heeft hij de werken dan ook op het laatste moment afgeleverd. Overgens zijn deze 7 schilderstukken schildertechnisch gezien echt hoogstandjes te noemen en geven een fraai tijdsbeeld weer van diverse onderwerpen uit de jaren 50.
Riekele Prins overleed in 1954, nog maar 49 jaar oud.
Job Hansen (1899-1960)

Spoorhuis
Jacob Gerard (Job) Hansen werd in 1899 te Groningen geboren. Al jong ontwikkelde hij artistieke ambities, maar uiteindelijk koos hij een andere richting. Na de Hogere Handelsschool te hebben doorlopen vond hij in 1920 in Amsterdam een betrekking als correspondent buitenland bij de Maatschappij tot Exploitatie van Fijnhouthandel en Stoomzagerij. Hij woonde in Amsterdam op kamers in hetzelfde huis als Johan Dijkstra. Daar leerde hij ook Jan Wiegers kennen. In 1922 keerde hij naar Groningen terug om als bouwkundig tekenaar aan de slag te gaan op het architectenbureau van Evert van Linge.
Voor de nieuwste ontwikkelingen in de bouwkunst las Job Hansen onder andere het avant-gardistische tijdschrift De Stijl. Zijn eerste eigen bouwproject bestond uit twee woningen in Leiden, waarin zijn belangstelling voor De Stijl tot uitdrukking kwam. In 1930 ontwierp hij een woonhuis voor Ekke Kleima in Warffum. Zijn meeste bouwkundige projecten realiseerde Hansen voor de Tweede Wereldoorlog.
In 1923 sloot Hansen zich aan bij Kunstkring De Ploeg. Hij behoorde weliswaar tot de niet-schilderende leden, maar zijn grote kennis van en belangstelling voor moderne schilderkunst gaven hem binnen de groep al snel een eigen positie. Hij schreef verschillende pamflettistische teksten voor Ploegcatalogi en werkte in 1923 mee aan het avant-gardistische tijdschrift The Next Call van Hendrik Werkman. In 1924 verscheen de Ploeguitgave Teekeningen gedrukt door Werkman met daarin tekeningen van Jan Wiegers, Jan Altink en Hendrik Werkman en teksten van Job Hansen. In zijn kenmerkende, pregnant schrijfstijl schetst hij de artistieke sfeer in Groningen, gaat hij in op het creatieve, persoonlijke karakter van de tekening en geeft hij aan de hand van de tekeningen zijn visie op het kunstenaarschap van Wiegers, Altink en Werkman.
In 1924 vormde Hansen met Siemon Steenmeijer de toelatingscommissie van de jaarlijkse Ploegtentoonstelling in de zalen van Pictura te Groningen. Het waagstuk van de jury om uitsluitend werk te selecteren van modernisten binnen de vereniging resulteerde – achteraf beschouwd – in de belangrijkste en meest uitgesproken expositie in de geschiedenis van De Ploeg, maar leidde ook tot heftige interne conflicten. De bestuurlijke onwil om de vereniging om te buigen in modernistische richting, deed Job Hansen besluiten De Ploeg in 1925 te verlaten.
Na de Tweede Wereldoorlog sloot Hansen zich niet weer aan bij De Ploeg. In de eerste jaren na de oorlog werd hij vooral in beslag genomen door de zorg voor Werkmans gezin en diens nalatenschap. Zijn nauwe betrokkenheid met Werkmans kunst, bracht hem in contact met Willem Sandberg, directeur van het Stedelijk Museum, die zijn werk zeer waardeerde.
Wobbe Alkema (1900-1984)

Compositie met drie witte cirkels, 1927
Wobbe Hendrik Alkema was een Nederlands kunstenaar.
In 1913 verhuisde het gezin Alkema naar Groningen. Alkema werd leerlingmeubelmaker en volgde lessen in lijn- en technisch tekenen aan de Avondvaktekenschool. In 1919 schreef hij zich in voor zomerlessen bij de Academie Minerva. Hij kreeg ook tekenlessen van de beeldhouwer Willem Valk. Al spoedig zag hij ervan af meubelmaker te worden. Hij voorzag aanvankelijk in zijn inkomen als tekenaar bij respectievelijk een glasfirma en een steenhouwer.
In 1922 richtte hij samen met Jan van der Zee en Johann Faber het reclamebureau Atelier Voor Artistieke Reclame (AVAR) op. Gedrieën huurden ze atelierruimte aan de Noorderstationsstraat.
In 1924 werd Alkema lid van De Ploeg. Als principieel geheelonthouder speelde hij overigens in het verenigingsleven van De Ploeg geen opvallende rol. Alleen in 1925 nam hij een keer deel aan de Ploegexpositie.
Al vanaf 1920 maakte Alkema sterk gestileerde tekeningen. Geleidelijk ontwikkelde hij een geometrisch-abstracte stijl van werken waarin cirkel, driehoek en rechthoek bepalende vormelementen werden. In de lokale pers had men moeite met dit constructivisme. Het werd betiteld als ‘blokjesfantasieën’ of ‘blokjesgrappenmakerijen’.
In 1924 bracht Alkema een bezoek aan Antwerpen, waar hij onder anderen Jozef Peeters en Felix de Boeck bezocht. Beiden waren betrokken bij het Belgische kunsttijdschrift Het Overzicht, dat constructivistisch georiënteerd was. De Boeck kan worden beschouwd als een van de belangrijkste grondleggers van de abstracte schilderkunst in België. Alkema’s contacten in België waren vooral van belang voor de bevestiging van zijn eigen kunstenaarschap; van artistieke beïnvloeding is nauwelijks sprake (Hofsteenge, 1993, 73). In het maandschrift De Driehoek, de opvolger van Het Overzicht verscheen in 1925 en 1926 werk van Alkema. Er waren ook contacten met Bart van der Leck en Gerrit Rietveld, maar de leden van De Stijl waren hem te theoretisch.
In 1925 verliet Alkema ‘De Ploeg’.
Het werk van Alkema rond 1930 toont de invloeden van Wassily Kandinsky. Hij was een bewonderaar van diens werk. In 1932 of 1933 stopt evenwel de artistieke productie van Alkema. Gedwongen door de economische recessie had hij zijn baan als bouwkundig tekenaar bij het architectenbureau Van Linge moeten opgeven. Hij voorzag in de jaren daarna in zijn levensonderhoud door het uitvoeren van kleine opdrachten zoals tekenwerk voor een cliché-fabriek, kleine verbouwingen, of door te functioneren als opzichter bij restauratiewerkzaamheden. Tussen 1933 en 1935 beheerde hij samen met zijn vrouw Dora Bittkow een jeugdherberg op het landgoed Oosterbroek bij Eelde. In 1941 kreeg hij de dagelijkse leiding van de restauratie van de romaanse kerk te Anloo. Alkema verhuisde met zijn gezin naar Assen.
Tussen 1930 en 1940 had hij reizen naar Duitsland gemaakt waarna hij somber gestemd door de ontwikkelingen daar weer terugkwam. Hij was zo gegrepen door de vijandige houding tegenover de moderne kunst in Duitsland (Entartete Kunst), dat hij veel van zijn eigen werk vernietigde (Van Garrel, 1984). Het duurde tot 1947 voor hij weer aan het schilderen ging.
In 1948 verhuisde Alkema andermaal naar Groningen. Het werk dat in de jaren 50 ontstond, vertoont trekken van het surrealisme. In 1951 werd hij weer lid van De Ploeg, maar sloot zich kort daarna toch aan bij Het Narrenschip, de kunstenaarsgroep die in 1950 door Ekke Kleima, Jan Jordens en Jan van der Zee was opgericht.